Voorbeeld dictees Nederlands voor anderstaligen
Loes Knetsch ©
Hier volgen een aantal voorbeeld dictees Nederlands die je kunt gebruiken als taalles aan anderstaligen. En die tegelijkertijd gespreksstof opleveren doordat er begrippen in worden gebruikt.
Voorbeeld dictees Nederlands voor anderstaligen
Dictee 1.
Met begrippen over positieve gevoelens: Stralend, aardig, verliefd, verrast, lief, nieuwsgierig, uitgelaten, geamuseerd, trots, verbluft.
- Stralend stond Marieke op het podium
- Die jongen lijkt me erg aardig.
- Volgens mij zijn die twee verliefd op elkaar.
- Verrast keek de vrouw op, toen de bel ging.
- Wat lief van je dat je daaraan gedacht hebt.
- Nieuwsgierig keek de peuter om zich heen.
- Uitgelaten liep de groep jongens over het kermisterrein.
- De vader keek geamuseerd naar het optreden van zijn dochter.
- Ik ben trots op je zei de leraar.
- Verbluft keek de winkelier de dief na.
Begrippenlijst goede gevoelens.

begrippenlijst goede gevoelens
Dictee 2.
Met begrippen over negatieve gevoelens:Schrok, wanhopig, uitgeput, jaloers, eenzaam, machteloos, onverschillig, terneergeslagen, kwetsbaar, afschuw.
- Zij schrok erg toen de auto toeterde.
- Wanhopig probeerde hij het slot te openen.
- Uitgeput viel ze op de bank neer.
- Jaloers keek ze naar de nieuwe mobiel van haar vriendin.
- Na de dood van zijn vrouw voelde de man zich erg eenzaam.
- Machteloos stond de moeder naast het ziekenhuisbed van haar zoon.
- Onverschillig trok Cornelis zijn schouders op.
- Het hele team was terneergeslagen door het verliezen van de wedstrijd.
- Ze was erg kwetsbaar na alles wat ze meegemaakt had.
- Vol afschuw keek ze naar de doodgereden poes.

Begrippenlijst vervelende gevoelens
Dictee 3
Gebruik begrippen: gisteren, vandaag, morgen, overmorgen, volgende week, vorige week, dag, maand, jaar, decennium.
- Ben je gisteren nog naar de winkel geweest?
- Wat ga je vandaag koken?
- Morgen heb ik een afspraak op het gemeentehuis.
- Ik ben van plan om overmorgen naar mijn zus te gaan.
- Mijn eerste examen is volgende week ingepland.
- Ik ga altijd op woensdag naar de sportschool.
- December staat bekend als feestmaand.
- Ik ben in 1960 geboren.
- Volgend jaar vier ik mijn 55 ste verjaardag.
- Deze eeuw is er erg veel veranderd op de wereld.
Dagen van de week:
zondag, maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag.
Maanden:
januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november, december.
Tijdsindelingen:
seconde, minuut, uur, dag, week, maand, jaar, decenium (10 jaar) eeuw (100 jaar)
vorig jaar, vorige maand, vorige week, eergisteren, gisteren, vandaag, morgen, overmorgen, volgende week volgende maand, volgend jaar.
Dictee 4
De winter:
Het weer: Storm, regen, windkracht 9, donderen, hagelstenen, wind, vriezen, sneeuw, ijzel, bliksem.
- Hij trok de zuidwester stevig over zijn oren om zichzelf te beschermen tegen de storm.
- De regen viel met bakken uit de lucht.
- Ze hadden voor later op de dag windkracht 9 voorspeld.
- In de verte hoorde hij het donderen.
- De eerste hagelstenen kletterden tegen de ramen.
- De wind was guur, en kwam uit het noord/oosten.
- Het zou flink gaan vriezen, nog even en de schaatsen kunnen weer uit het vet.
- Morgen kon er wel eens een flink pak sneeuw vallen.
- Wel, dacht hij, dat is beter dan ijzel.
- Hij schok van de bliksem, die vlakbij insloeg.
Zuidwester: Een zuidwester is een hoofddeksel dat door schippers en andere zeevarenden werd en wordt gedragen, om zich te beschermen tegen wind, neerslag, opspattend zeewater en koude. Het is een hoed met brede randen, die aan de achterkant ver doorlopen, om zo het water af te voeren zonder dat het tussen de nek en de kraag van de jas loopt.
Dictee 5
De lente
Planten en dieren: Lammetjes, krokussen, sneeuwklokjes, kastanjeboom, vogels, koolmeesje, koeien, veulentje, merrie, rozenknopjes, vlinders.
- De lammetjes huppelen in de wei.
- De eerste krokussen steken hun kopje boven de grond.
- De tuin staat vol met sneeuwklokjes.
- De kastanjeboom krijgt zijn eerste bladeren.
- De vogels zijn druk aan het nestelen.
- Het koolmeesje brengt takjes en pluisjes naar het vogelhuisje.
- De koeien springen blij de wei in.
- Het veulentje drinkt melk bij de merrie.
- De lentezon schint op de rozenknopjes.
- De eerste vlinders fladderen rond.
Dictee 6
De zomer
Vakantie: camping, tent, zwembad, fietsen, ijsje, barbecue, luifel, pretpark, terras, achtbaan, waterballonnen.
- Over twee weken gaan we naar de camping.
- We hebben net een nieuwe tent gekocht.
- Op de camping is een zwembad.
- We gaan elke dag een stuk fietsen.
- We staan in de rij voor een ijsje.
- De barbecue staat onder de luifel van de tent.
- Vandaag gaan we naar het pretpark.
- We kwamen helemaal duizelig uit de achtbaan.
- Op het terras drinken we een kopje koffie.
- De kinderen gooien met waterballonnen.
Dictee 7
De herfst
Planten, bomen, weer: Bladeren, herfst, struiken, guur, wolken, kou, giert, tegenwind, paraplu, herfstvakantie.
- De bomen verliezen hun bladeren.
- De herfst begint op 21 september.
- Sommige struiken blijven groen.
- Het ziet er guur uit als ik door het raam naar buiten kijk.
- Donkere wolken pakken zich samen.
- Ik trek mijn sjaal wat steviger aan om de kou buiten te houden.
- De wind giert om het huis.
- Ik moet stevig trappen, ik heb tegenwind.
- Mijn paraplu is kapot gewaaid.
- De kinderen hebben herfstvakantie.
Terug naar Taalcoach tips en oefeningen in de praktijk
Andere taallessen







dictee 1 is moeilijker dan dictee 3
Maar het zijn heerlijke dictees voor mijn gevorderde cursiste.
Ik zou er best wat meer willen krijgen!
Hi Simone, dank je wel, ik heb er inmiddels 3 aan toegevoegd. Ze staan niet op volgorde van moeilijkheidsgraad. Ik werk via thema’s hier.